Zo herkenbaar
wat in deze waarheden
door vreemden wordt gepresenteerd.
Ik ken hen niet
toch herken ik hen.
Ik ken hen niet
toch ben ik hen.
(Een afscheidsbrief)

(nu definitief)

Pappa, ik schrijf je dat ik je vergeven ga.
Dat de dagen van destructieve patronen
steeds spaarzamer worden
en ik zonder wrok naar morgen loop
in hoop op ontwikkeling en vrede.

Pappa, de hekel die ik aan je had,
alle kwaden die ik niet in perspectief kon zien...
ze leven in het verleden,
ik laat je weten dat ik je vergeven ga.

(Soms wordt een slachtoffer dader,
heeft een dader intenties die in essentie waar zijn.)

Hier eindigt een bitter verhaal,
gaat onvoorwaardelijke liefde verder.
Ogen nog gesloten
voor het verval van onze tijd.
Uitstel.
Uitstel tot de onvermijdelijkheid
zich opdringt
en het besef komt
dat morgen nooit meer hetzelfde zal zijn.
Dat niets dan nog verwijst naar de zekerheid zoals we die kennen,
elk eigengemaakt pad
onbewandeld is geraakt.
Daar gaat het heen.
Daar gaan wij heen.

Maar niets gaat werkelijk verloren:
uit ieder sterven wordt iets nieuws geboren.
De dichter verschuilt zich
schreeuwend
in zijn werk,
vervalt vaak gemakshalve
in valse bescheidenheid

zou het liefst zelf
in een gedicht gevat
willen worden.
Je proeft me fijn
o de smaakvolle glorie
die je ongeremd vertolkt
in jouw mond bekommer ik me nergens om

Losgeslagen smaaksensatie of
-explosie
consumeren in extase
Niets is uniek.
Mensen spelen met entiteiten
die nooit eigen zijn,
maar gemeengoed blijven...
niets maakt jou echt jou
of mij echt mij.
Mijn moeder is
oneindig deelbaar
overgeleverd en
versplinterd over de wereld,
zodat ik haar steeds weer ergens terug vind
in een geur, of een bloem
of een lied.
Niets gaat ooit verloren.

Jouw bloed is mijn bloed
en ik draag het mee naar de toekomst
in een gonzend vertrouwen
dat alle dingen
steeds terug zullen keren.